Pagina's

Sunday, 30 October 2011

Wachtmeester


V.l.n.r. A.J. Schregel-van der Salm, B.P.A. Schregel,
J.H. de Langen en J.C. Miebies,
waarschijnlijk tijdens de mobilisatie

Het klinkt misschien vreemd maar over mijn vader weet ik niet zo bijster veel. Ik heb hem niet bewust gekend en hij mij nauwelijks dus alles wat ik weet is op z’n best uit de tweede hand. Een onder-werp waar ik tot voor kort helemaal niets van wist, heeft betrekking op zijn militaire dienstplicht. Omdat er een paar foto’s van hem zijn in uniform (zie de foto van mijn vader te paard  en de foto hiernaast) wist ik wel dàt hij in dienst was geweest maar waar en wanneer...
Via twitter werd ik geatten-deerd op het bestaan van een afdeling Semi-Statische Archiefdiensten (wat moet ik me daar nou toch bij voorstellen??) van het Ministerie van Defensie te Kerkrade. Daar zouden ze van elke militair nog gegevens hebben. Dus die heren maar aangeschreven, en met succes. Op 19-10-2011 stuurden ze on-derstaande brief met de zogenoemde ‘staat van dienst’ van mijn vader. Z’n hele militaire carrière op één A4-tje. Niet dat alles nu meteen duidelijk is geworden is maar je hebt tenminste iets!
Laten we bij het begin beginnen, hij is als gewoon dienstplichtige in Den Haag opgekomen bij de Landmacht als deel van de lichting 1934 (er was toen maar één lichting per jaar). Z’n legernummer was 14.08.03.030 en hij werd geplaatst bij het 2e Regiment Onbereden Veldartillerie, waarschijnlijk in Den Haag. Dat was op 17-9-1934, hij was toen net 20 jaar oud. Dat ‘onbe-reden’ slaat waarschijnlijk op het gegeven dat de kanonnen van dit regiment gemotoriseerd werden voortbewogen en niet (meer) met paardentractie. Er zijn rapporten dat men hiervoor Fordson landbouwtractoren gebruikte maar dat die te licht waren. Wanneer er echt getrokken moest worden, sloegen ze achterover…
Brief Min. van Defensie 19-10-2011

Te eniger tijd is hij aangewezen voor de opleiding tot onderofficier. Op 17-1-1935 wordt hij bevorderd tot korporaal titulair en een maand later tot korpo-raal. Dat ‘titulair’ betekent dat hij nog in opleiding is en ook de bijbehorende financiën nog niet ontvangt. Dat zal sowieso niet veel geweest zijn want de soldij van een dienstplichtige bedroeg in de 30-er jaren rond de f 2,00 (ong. € 0,90) per week.
‘Wat goed is, komt snel’ zegt men en op 18 april wordt hij wachtmeester titulair. Verrassend kort daarop (16-6-1935) gaat hij al met groot verlof. Hij is dan slechts negen maanden in dienst geweest. Toch is dat, door de oplei-ding tot onderofficier, nog 3½ maand langer dan voor een diensplichtig sol-daat. Maar dat neemt niet weg dat hij een maand na afzwaaien tot wacht-meester, ‘wmr’ in het militaire jargon, wordt bevorderd.
Van 10 mei t/m 3 juni 1938 komt hij terug in dienst, ik neem aan voor her-halingsoefeningen.
Door de crisis rond Polen besluit de Nederlandse regering om op 28-8-1939 het leger te mobiliseren. Mijn vader meldt zich de dag daarna en wordt overgeplaatst naar de 1e Batterij, 1e Afdeeling, 16e Regiment Artillerie (1-I-16 RA). In de meidagen van 1940 belandde I-16 RA in Elst om van daaruit de Grebbeberg te bestoken maar al eerder, op 30-10-1939 was de wmr Miebies ‘in onderhoud gesteld bij de subsistenten compagnie Depotbataljon Grenadiers’. Pardon?? Het was kennelijk (in die dagen?) zo dat militairen werden overgeplaatst naar korpsen waartoe zij niet behoorden. En die mili-tairen vormden dan een z.g. subsistenten eenheid.
Voor zover ik heb kunnen nagaan was er een depotcompagnie Grenadiers op vliegveld Ockenburg gestationeerd. Of dat dezelfde compagnie was die in de ochtend van de eerste oorlogsdag 10 mei 1940, naar Wassenaar werd gedirigeerd, heb ik niet kunnen vaststellen.
Het Depotbataljon Grenadiers bestond uit vier compagnieën en welke van die vier nou de subsistenten compagnie was?? De genoemde compagnieën hebben beide (?) aan gevechtshandelingen deelgenomen maar ik heb nooit gehoord dat mijn vader daarbij betrokken is geweest.
In ieder geval vindt op 14 mei de capitulatie plaats en op 7-6-1940 wordt mijn vader groot verlof verleend.
Uittreksel Register van Overlijden J.C. Miebies

De ‘staat van dienst’ eindigt met de mededeling dat J.C. Miebies is overleden op 13-4-1943! Voorlopig neem ik aan dat het een tikfout is want hij is welis-waar op die datum maar wel twee jaar later overleden. Maar ik zal het toch nog eens navragen, want hoe/waarom men in Kerkrade niet zijn huwelijks-datum maar wel zijn overlijdensdatum weet, dat begrijp ik niet helemaal.
Afijn, toch weer wat duidelijkheid maar tegelijkertijd ook nog een paar vragen voor mijn moeder.

Wednesday, 26 October 2011

Kasteel TerWorm


Ik durf er wel wat onder te verwedden dat wan-neer mensen aan een Van der Valk-hotel denken, ze niet zo iets als Kasteel TerWorm in Heerlen voor de geest staat. Om te be-ginnen is er in het hele complex(je) geen toekan te bekennen. Ook moet men het daar stellen zonder de gebruikelijke, over-volle parkeerplaats die als een soort omsingeling de ‘echte’ vdV’s sieren. Zie bv. Akersloot. Het uit de 14e eeuw daterende kasteeltje ademt slechts rust uit. Dit ondanks het gegeven dat het ligt ingeklemd tussen de A76 en N281. Maar daar merk je echt niets van, hooguit van de plaatselijke reiger die nog wel eens een krijs wil loslaten vanaf het dak van een bijgebouw. Vroeger zag je zo’n dier nog wel eens in een weiland maar die tijden liggen kennelijk ook achter ons.

Kasteel TerWorm bij Heerlen
 Lang voordat de Oranje Nassau Mijn recht onder het kasteel naar kolen zocht, woonden er graven en baronnen op TerWorm. Niet allemaal (bij mij) zeer bekende namen (Graaf Vincent van der Heyden-Belderbusch, Baron François de Loë) maar toch wel, waarschijnlijk mede dank zij hun pachters, welgestelde families. De baron heeft tenminste nog een rococotuintje aan laten leggen met afmetingen waar de dorpsvoetbalclub ruim tevreden mee geweest zou zijn. De olifant zo te zien ook. Na zijn (de baron) overlijden in 1938 kwam het geheel in bezit van de eerder genoemde mijn. Na de mijn-sluitingen in de zeventiger jaren kreeg men het lumineuze idee er een pret-park te vestigen maar dat zagen de Heerlenaren niet zo zitten. Die waren te zeer gehecht aan het ook daar gelegen openluchtzwembad. Uiteindelijk is het kasteel eind negentiger jaren geheel gerenoveerd en heeft het nu de status van zowel gemeentelijk als provinciaal monument. Het wordt door telgen van de familie Van der Valk op aangename wijze geëxploiteerd. Het verblijf was in ieder geval zeer genoegelijk, het restaurant prima en de kamers van voldoende resp. ruim voldoende afmeting.
Leuk beestje voor een
mij bekende
olifantenspaarster
Als genealoog deed het mij goed om in een kamer met een dubbele naam  te mogen slapen. In die ambiance heet dat natuurlijk niet ‘kamer 12’ maar de ‘Herman van Mulcken van Gheisbach-kamer’. Beide namen hebben in de geschiedenis van Heerlen een rol gespeeld maar ik heb niet kunnen vinden dat één persoon (Herman) beide namen gedragen heeft. Dan klopt het dus wel dat het een tweepersoonskamer was.
Kamer 12

Ook door het bijzon-der fraaie weer, een aantal mooie ritjes kunnen maken. Dit mede dank zij navigator J. die nooit te be-roerd is om een aantal detailkaarten te bagageren. Zo kwamen wij o.a. langs de alom zichtbare kerk van Vijlen, het tenminste net zo goede hotel ‘Het Gulpdal’ te Slenaken (“Smakelijk”), de nog immer braakliggende grond in Valkenburg waar vroeger hotel de ‘Schaepkens van St. Fijt’ van de fam. Stevens huisde, kasteel Hoensbroek met zandsculpturen en een sfeervolle Diepstraat + terras in Eijsden. Kort en goed, het Limburgse heuvellandschap komt ons vanaf heden bekend voor.

Het inmiddels gesloopte hotel Schaepkens van
 St. Fijt in Valkenburg

De Diepstraat in Eijsden
Waar de heenweg nog noodgedwongen via Arnhem en Nijmegen moest worden afgelegd, kon de terugweg linea recta via Eindhoven-Den Bosch-Utrecht plaats-vinden. Na 2,5 uur mochten we de eigen brievenbus weer legen waarin de verrassende 
mededeling van het Ministerie van Defensie dat mijn vader twee jaar eerder is overleden dan de collega’s van de Gemeente Apeldoorn in 1945 in de annalen van de Burgerlijke Stand genoteerd hebben. Maar daarover meer in een volgende blogpost.

Monday, 17 October 2011

Moederskindje


In de genealogie draait heel veel rond de familienaam van de man, in ieder geval tot voor kort. De familienaam van de man bepaalt de naam waar de kinderen het hun hele leven normaal gesproken mee moeten doen. Ben je door omstandigheden getooid met de naam van je moeder, dan worden er, zeker in bepaalde leefgemeenschappen, nog steeds wenkbrauwen gefrontst.
Gens Nostra, september 2006
Hoewel het door de generaties heen hanteren van de naam van de man voor genealogen een zeker gemak heeft, zit er tegelijkertijd een bepaald risico aan vast. En dat risico is dat iemand wel de naam van zijn vader kan dragen maar zeker weten of de goede man ook daadwerke-lijk (wel een toepasselijk woord in dit verband) zijn vader is, dat moet hij (of zij) maar afwachten. De vreemde bok die in allerhande weitjes graast, is een beestje van alle tijden. De vraag is alleen hoe aktief die bokken door de tijden heen zijn geweest. En daarover verschillen de meningen nogal. Wanneer je zo hier en daar op internet rondneust moet je haast wel tot de conclusie komen dat (in Nederland?) van alle geboren kindertjes tussen de tien en dertig procent verwekt zou zijn door een ander dan de legitieme vader. Ik vind dat eerlijk gezegd nogal hoge percentages. Er wordt dan onder meer geschermd met uitspraken van bedrijven die zich met DNA-testen bezig houden. Daar zouden hoge percentages mismatches geconstateerd worden. Maar ja, die vragenstellers hebben natuurlijk vaak al enige twijfel. Anders zou de vraag niet gesteld worden. Dat is dus niet een echt representatieve groep.
Mijn mede-NGV-lid, de heer B. van Dooren, heeft in september 2006 hierover een artikel geschreven in Gens Nostra. Ook hij had zo zijn twijfels over allerlei uitspraken op dit terrein. Veel zoeken leidde toen tot de conclusie dat er slechts één goed (Zwitsers) onderzoek is geweest met als uitkomst dat maximaal één procent van de veronderstelde vaders niet de biologische vader was. De reden dat er zo weinig onderzoek naar dit onderwerp is gedaan is dat het veelal op ethische problemen stuit.

Hoewel DNA-onderzoek langs de mannelijke lijn (Y-chromosoom) tot redelijk zekere uitspraken kan leiden, hebben ook vrouwen een DNA-element dat praktisch onveranderd van moeder op dochter overgaat. Dat is het mitochondriaal DNA (mtDNA). Van vrouwen die gezamenlijk in een matrilineaire lijn (moederslijn) voorkomen, kan daarom met zekerheid gezegd worden dat zij van elkaar afstammen.
In onze familie is de langste moederslijn die ik heb, die van onze dochter. De lijn gaat acht generaties terug, naar de 2e helft van de 18e eeuw.

Sibbeltje Jans Potter (? - ?)
Allegonda Elisabeth Steenstra (Bozum, ca. 1792 - ?)
Sibbeltje Pieters Boomsma (Wymbritseradeel, 8-5-1813 - ?)
Alegonda Elisabeth Veldhuis (IJlst, 16-6-1836 – Smallingerland, voor 1882)
Sibbeldina Schokker (Wymbritseradeel, 7-4-1864 – Hoogezand, 18-6-1895)
Ietje Klopstra (Groningen, 10-7-1892 – Den Haag, 15-11-1983)
Trijntje Sibbeltje Venema (Onstwedde, 5-3-1920 – Den Haag, 16-2-2007)
Adriana Orie (Den Haag, 29-8-1943)
Paula Miebies (Amstelveen, 12-5-1970)

Ietje Klopstra

Trijntje Sibbeltje Venema












Adriana Orie

Paula Miebies












Het is toch leuk om je te realiseren dat wanneer je dochter langs komt, je zeker weet dat er acht generaties DNA-geschiedenis bij je op de bank zit. 
Omdat ik aanneem dat Sibbeltje Jans Potter, Paula’s oudbetovergroot-moeder, in Friesland leefde, kan ik nu ook vaststellen dat Paula langs de bloedlijnen van moederskant voor 12,5% Friezin is, 37,5% Groningse en 50% Haagse. Maar dat is een wat dubieuze redenatie. In ieder geval kan je wel zeggen dat we allemaal moederskindjes zijn. En daar zult u het mee moeten doen.

Thursday, 13 October 2011

Verzamelen


Mijn postzegelalbum
Een tijdje terug hoorde ik op Radio 1 een interview met een postzegelverzamelaar. Een wát?? Ja echt, ze bestaan nog, postzegelverza-melaars. Ik kreeg spontaan allerlei visioenen van een beetje morsige mannetjes met snorren en sigaren, die vroeger in Den Haag de postzegel-markt bevolkten. Kan me nog vaag herinneren dat ik daar ook wel es naar toe ging, ik weet alleen niet meer waar dat was. Er staat me wel iets van bij dat het ergens in de buurt van de Grote Kerk was aan het eind van de Schoolstraat. Maar misschien heb ik het helemaal verkeerd. Kan ook in de buurt van het paleis Noordeinde geweest zijn.
Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat ik als jochie ook postzegels spaarde. Dat was heel normaal, alle jongens in de klas spaarden wel wat, maar postzegels en sigarenbandjes voerden de boventoon. In die tijd moet ik ook mijn postzegelalbum gekregen hebben. Die had je geloof ik in soorten en maten maar ik had een Importa Holland Album. Dat was een losbladig album voor zegels van Nederland, Overzeese Rijksdelen, Indonesië en West-Irian. Op verjaardagen kreeg ik dan bladen voor dat album. En dan stapte je de wondere wereld in van het postfrisse en de dubbele roltanding. Al die zegels plakte ik gewoon in dat album, soms met lijm, soms door het gom te likken of met speciale postzegelplakkertjes. Achteraf bleek dat dat natuurlijk vloeken in de kerk was. Als ze al een bepaalde waarde hadden, dan was die dan tot nul gereduceerd. Want eigenlijk moet je die zegels in z.g. insteekalbums bewaren, da’s veel beter. Die had ik wel maar daar deed je alleen je dubbele in.
Kinderzegels 1950
Afijn, ik vond postzegels gewoon mooie plaatjes. Nederland in casu de PTT had daar ook een goede naam in. Dat kwam voornamelijk door de vorm-gevers die bij dat (overheids!)bedrijf werkten. Die ontwierpen niet alleen postzegels maar de hele huisstijl, de telefooncellen, de brievenbussen, noem maar op. Ook schakelden ze beroemdheden in als prof. Wim Crouwel die o.a. vele postzegels heeft ontworpen.
Soms vraag ik me wel eens af of verzamelen vandaag-de-dag nog wel gedaan wordt. Ik zie het weinig om me heen terwijl het toch ook wel een prettige ziekte is. Postzegels verzamelen doe ik allang niet meer maar een verzameling weggooien, dat kan ik echt niet. Dus het album heb ik nog steeds maar ook mijn verzameling Havanks en niet te vergeten de tientallen borrelglaasjes, de glasbibliotheek en het Leerdamglas zelf.
Ter gelegenheid van het 40-jarig 
bestaan van de KLM
Maar verzamelen kan ook uit de hand lopen. Ik herinner me een collega bij de KLM in Den Haag die helemaal bezeten was van de HTM, het Haagse openbaar-vervoerbedrijf dat nu op het punt staat geprivatiseerd te worden. Hij verzamelde daar alles van maar was ook lid van een verzamelaarsclub. Eén van de leden van die club had een afgezaagd voorbalkon van de beroemde blauwe tram in z’n achtertuin staan. Daar ontving hij dan zijn vrienden. De voorzitter van die club, een heer O., maakte het nog bonter door een verzameling lantaarn-palen aan te leggen.
Maar ja, bestond de mensheid niet ooit uit jagers en verzamelaars? Dan is het wel duidelijk waar mijn wortels liggen. Ik heb nooit gedacht dat ik genealogisch gezien ooit nog es zo ver zou kunnen teruggaan om mijn roots te vinden. Jammer dat ze toen nog geen burgerlijke stand hadden…

Friday, 7 October 2011

Vandaag... (2)


Aanstelling van Plesman tot Directeur

Vandaag is het 92 jaar geleden dat de K.L.M. (toen nog met puntjes) door Albert Plesman  werd opgericht. Plesman was een ondernemende militaire vlieger, die net zoals de vermaarde Karel Doorman, zijn opleiding kreeg bij de Luchtvaartafdeeling (met twee e’s) te Soesterberg. Het woord ‘afdeeling’ sloeg op het gegeven dat er nog geen luchtmacht was en die eerste militaire vliegers deel uitmaakten van het Leger.
De oprichting op 7 oktober 1919 luidde het bestaan in van de enige luchtvaartmaatschappij ter wereld die nog steeds onder de oorspronkelijke naam vliegt, als je tenminste het verdwijnen van die puntjes buiten beschouwing laat. Bijzonder is ook wel dat de onderneming van Plesman nog voor de oprichting het predicaat ‘Koninklijk’ toegezegd had gekregen. De Secretarie van de Koningin (Wilhelmina) had al op 12 september 1919 laten weten dat het H.M. behaagd had “aan deze Maatschappij het praedicaat Koninklijk te verleenen”. Nou, als je dan geen goede start hebt… 
Het al verleende praedicaat "Koninklijke"
Die goede start werd mede mogelijk gemaakt, zouden ze tegenwoordig zeggen, door de fine fleur van de Nederlandse zakenwereld. Vier bank-instellingen deden mee: Lippmann, Rosenthal en Co (kreeg door de Duitsers in WO2 een zeer slechte naam), de Rotterdamsche Bankvereeniging, de Twentse Bank (opgegaan in ABN/AMRO) en de Nederlandsch Indische Handelsbank (later werd dit de Nationale Handelsbank). Daarnaast de Nederlandsche Handel Maatschappij (een kindje van Koning Willem I), de Koninklijke Nederlandsche Vereeniging voor Luchtvaart (nog steeds bekend onder de afkorting KNVvL), de Bataafsche Petroleum Mij (nu deel van Shell) en Wm. H. Müller en Co, de Rotterdamse rederij; de naam van de oprichter leeft nog voort in het Kröller-Müllermuseum.  En tot slot was daar nog Administratiekantoor Unitas, niet zo maar een kantoortje maar de beheerder van het venture capital van de SHV, de Steenkolen Handels-Vereeniging, de nog steeds bestaande multinational van de familie Fentener van Vlissingen. Deze bedrijven vormden de echte oprichters van de KLM en dus niet Plesman, die was ‘slechts’ de eerste Directeur maar wel de drijvende kracht achter de oprichting.
Overigens, de volledige naam bij de oprichting was: de Koninklijke …… voor Nederland & Koloniën want het was in die dagen niet meer dan logisch dat ook onze overzeese gebiedsdelen tot het werkterrein behoorden. En dat kwam later mooi uit want Indië zou een grote rol spelen bij de ontwikkeling van het nationale sentiment m.b.t. de KLM.
De uitnodiging voor de oprichting

Tot aan de fusie met Air France in 2004, is de KLM een zelfstandig bedrijf gebleven met soms wat meer, soms wat minder invloed van de Nederlandse overheid. Ook in 2004 meenden sommigen binnen het bedrijf dat het een echte fusie was waarbij de KLM ook nog het nodige te zeggen zou hebben. Met een aantal collega’s heb ik daar toen al met ongeloof op gereageerd. Het is wat kinderlijk te veronderstellen dat wanneer je in een verhouding van ongeveer 80:20 overgenomen wordt, er dan van enige gelijkwaardigheid sprake is.  De enige reden van belang, om de naam en entiteit KLM te laten voortbestaan, ligt op het juridisch, luchtvaart-politiek en misschien ook wel fiscaal vlak. Wanneer het ooit zo ver komt dat de eerste twee aspecten vanuit Brussel geregeld gaan worden, dan is dat meteen het einde van de (naam) KLM. Maar ja, het verhaal moest natuurlijk wel verkocht worden…

Er valt trouwens op 7 oktober nog een verjaardag te vieren en wel van…, inderdaad Air France! Dat bedrijf viert vandaag de 78e verjaardag (1933). Air France is een door de Franse overheid afgedwongen samensmelting van vier lokale maatschappijen. Vanaf de start heeft de Franse overheid zeggenschap binnen het bedrijf gehad. In 1933 was dat 25%. En die politieke invloed is tot op de dag van vandaag merkbaar.
Enfin, notre félicitations pour vos anniversaires. De drapeau kan in top.

Zal wel een Franse meeuw zijn...
De afgebeelde brieven zijn afkomstig uit het boek 'Vlucht KL-50', uitgegeven door Meijer Pers nv te Amsterdam in 1969.